Inleiding, woningbouw in Zuilen

Zuilen, het schilderachtige dorpje aan de Vecht, waarvan Jac. P. Thijsse in 1915 in een Verkade-album schreef: ‘Dat kleine Zuilen vind ik nu het allermooiste dorpje aan de Vecht. ’t Ligt open en bloot aan ’t heldere water, want de Vecht heeft al lang zijn Utrechtsche troebeligheid overwonnen. Aardig kerkje, mooi rechthuis, kleurige daakjes, rood met wit geblokte vensterluiken, zwaar geboomte op beide oevers en ja, tusschen de boomen van den rechteroever door schemert het oud kasteel…’

Op het grondgebied van ‘Dat kleine Zuilen…’ – tot 1 januari 1954 was Zuilen een zelfstandige gemeente – wordt dan al hard gewerkt op de twee grote fabrieken die zich in Zuilen vestigden: Werkspoor te Amsterdam besloot in 1912 tot overplaatsing van een deel van de fabrieken naar Zuilen voor de bouw van wagons en bruggen, en de fabriek van J.M. de Muinck Keizer (later Demka). De Muinck Keizer verplaatste kort na 1912 – op verzoek van de directie van Werkspoor – zijn staalproductie vanuit het Groningse Martenshoek en ging de speciale staalsoorten in Zuilen gieten.

Luchtopname Werkspoorterrein te Zuilen rond 1930

Luchtopname Werkspoorfabriek omstreeks 1930

Werkspoor groeide in Amsterdam uit zijn jas. De orders met grote volumes kon men daar niet meer vervaardigen. Logisch dat juist voor die groep een andere locatie gezocht werd. De wagonbouw had behoefte aan meer oppervlakte. Er is een periode geweest dat de fabriek ieder uur een kolenwagen afleverde. Dan is het van belang dat je die ook ergens op kunt slaan. Werkspoor bouwde méér dan alleen kolenwagens. Bekende treinstellen als ‘De Hondenkop’ en de Trans Europa Expres (TEE) verlieten de fabriek. Net als de locomotieven in de 1200-serie die Werkspoor in licentie bouwde en waarvan nu, na ruim 60 jaar nog enkele in gebruik zijn.

Van de Argentijnse Spoorwegen kreeg Werkspoor in 1952 de opdracht tot levering van bijna 100 locomotieven en 400 rijtuigen. Met een totaalbedrag voor deze order van 250.000.000 gulden, was dit toen de grootste order ooit voor een Nederlands bedrijf. Werkspoor was mede daardoor van 1952 tot 1958 de grootste wagonfabriek van Europa! Op het hoogtepunt van de productie werkten bij de fabriek meer dan 5000 mensen uit meer dan 200 verschillende gemeentes in ons land.

De afdeling Bruggenbouw monteerde de delen zo groot mogelijk op de fabriek, voordat die op transport gingen naar de verschillende locaties. Veel grote spoor- en verkeersbruggen bouwde Werkspoor. Een van de bekendste is ongetwijfeld ‘de brug bij Zaltbommel’. Het betreft drie bruggen – twee spoorbruggen en een verkeersbrug – over de Waal bij Zaltbommel. Ook deze bruggen werden aan het begin van de Tweede Wereldoorlog door de Nederlandse Genie onklaar gemaakt, door brugdelen van de pijlers te laten glijden. Werkspoor kreeg opdracht van de bezetter deze beschadigingen te herstellen. Aan het eind van de oorlog werden veel bruggen in ons land kapotgeschoten. Na de bevrijding kreeg Werkspoor, nu van de Nederlandse regering, opdracht deze bruggen zo snel mogelijk weer gebruiksklaar te maken, omdat zij van groot belang waren voor het herstel van de economie van ons land.

De 225 mannen die aan het herstel van de bruggen had bijgedragen werden na het gereedkomen van de werkzaamheden in 1948 overtallig. Het ging de Werkspoor-directie echter te ver om deze mannen – die immers een grote bijdrage hadden geleverd aan het naoorlogse herstel van de economie – te ontslaan. Werkspoor trad in overleg met de directie van B.P.M. (tegenwoordig Shell) met de vraag of zij geen behoefte had aan hardwerkende arbeiders, die gewend waren met zware metaal-constructies om te gaan en langere tijd van huis zijn geen bezwaar vonden. Op dat moment werd voor Shell in Pernis het montagewerk aan raffinaderijen gedaan door Amerikanen. Dat zijn Werkspoorders gaan doen. Zo ontstond een geheel nieuwe tak binnen het bedrijf: montagewerk. Werkspoorders waren met hun vakmanschap zo succesvol dat zij montagewerk hebben verricht op locaties over de gehele wereld!

De ‘mannen van het eerste uur’ die in Zuilen kwamen werken waren voornamelijk de Werkspoorders die nog in Amsterdam woon-den. Zij moesten ’s maandagsmorgens al vroeg naar Zuilen, overnacht-ten in zogenoemde ‘slaaphuizen’ en gingen pas zaterdagsmiddags naar huis. Dat verveelde al snel en het is dan ook niet verwonderlijk dat juist deze mensen de woningbouwverenigingen Zuilen en Elinkwijk oprichtten, die voor de werknemers van Werkspoor en Demka de eerste grootschalige woningbouw in Zuilen wisten te realiseren. Met alle moeilijkheden van dien. Want in Den Haag was de wet die de totstandkoming van woningbouwverenigingen mogelijk maakte nog maar kort daarvoor aangenomen.

Bouwfase Demka-fabriek 1914

Bouwfase Demka-fabriek 1914

Een van de hobbels die zich al kort na de oprichting van ‘Woningbouwvereeniging Zuilen’ voordeed, was dat de burgemeester van Zuilen, baron F.L.S.F. van Tuyll van Serooskerken van Zuijlen, de komst van al die werknemers van Werkspoor op ‘zijn’ grondgebied niet van harte toejuichte. Hij heeft de afvaardiging, die hem kwam bezoeken met het verzoek medewerking te verlenen aan de oprichting van woningbouwvereniging Zuilen weten te overtuigen dat ‘het belang van Zuilen’ met de komst van Werkspoor niet gediend was. Gelukkig is de delegatie niet bij de pakken neer gaan zitten en heeft zij vervolgens de wethouder (later burgemeester) Fockema Andreæ van Utrecht benaderd met hetzelfde verzoek. De heer Fockema Andreæ verwelkomde de mogelijkheid tot ontwikkeling ten noorden van de stad en stak uiteindelijk het voor toen gigantische bedrag van ƒ 800.000 in het project.

Omdat de woningwet bepaalde dat de leden van een woningbouwvereniging zelf ook een bijdrage aan het kapitaal moesten leveren, werden aandelen uitgegeven. Die konden de leden in termijnen afbetalen. Ook Werkspoor zelf injecteerde geld bij het startkapitaal van de woningbouwverenigingen in Zuilen. De directie vroeg aan de bestuurders van de gemeente Utrecht wel enige clementie omdat zij al zoveel geld moest steken in de enorme uitbreiding van het bedrijf uit Amsterdam in Zuilen.

Zo kon dan eindelijk de woningbouw in (Nieuw-)Zuilen van start. Woningbouwvereniging ‘Zuilen’ werd opgericht op 6 mei 1913.

In die periode bestond nog de verzuilde samenleving. Dus is het logisch dat ook de verschillende gezindten een eigen woningbouwvereniging oprichten. De rooms-katholieken noemden hun woningbouwvereniging naar prinses Juliana, de prinses die ter wereld kwam in het stichtingsjaar van deze woningbouwvereniging.

Eigen Haard (Gereformeerd) en Utrecht (socialisten) volgden. Zij bouwden verschillende complexen in Zuilen. Op de tussen deze complexen liggende gebieden werd door particuliere ontwikkelaars gebouwd.

Een van de grotere ‘projecten’ is de St.-Ludgeruskerk, met bijbehorende sacristie, klooster, meisjes-, jongens-, naai- en kleuterschool, gymzaal enz. De ‘bouwpastoor’ die hier ook nogal wat privégelden in heeft gestoken, weet het Zuilense gemeentebestuur ertoe over te halen om de omliggende straten te vernoemen naar heiligen en bisschoppen. Zo komt Zuilen aan zijn St.-Ludgerus-, St.-Willibrordus-, St.- Bonifacius-, St.-Winfridusstraat enz. – Bij het zoeken naar gegevens voor een boekje over de St.-Winfridusstraat bleek dat deze straat is vernoemd naar een heilige die niet bestaan heeft. Dit zou de St.-Wilfridusstraat moeten zijn, dát is de bisschop van York zoals die vermeld wordt op de onderregel van het straatnaambord.

Om een en ander in balans te houden is besloten dat ook een aantal straten naar de hervormers werd vernoemd, dat werden bijvoorbeeld: de Johannes Uitenbogaertstraat, Nicolaas Sopingiusstraat, Hermannus Elconiusstraat, Herman Modedstraat, Johannes van Andelstraat, Arnoldus Rotterdamstraat, Johannes Gerobulusstraat en de Jodocus van Lodensteinstraat.

We gaan in de volgende hoofdstukken eens kijken wat er bekend is over De Oude Bouw.

Facebook reacties